Sinds jaar en dag wordt er door velen verteld dat het drinken van bier kan leiden tot het krijgen van een bierbuik. Nauwelijks wordt er gesproken over de gunstige werking die alcohol (in dit geval bier) op de gezondheid kan hebben.
Alcohol bevat 7 kilocalorieën per gram. Veertig gram alcohol (wat overeenkomt met vier glazen pilsbier) bevat evenveel calorieën als 70 g suiker. Ter vergelijking, vier glazen frisdrank (bijvoorbeeld cola) bevat evenveel calorieën als 132 g suiker, dat is dubbel zoveel als vier glazen pilsbier. Bieren met een hoger alcoholgehalte bevatten meer calorieën. Wijnen en sterke drank bevatten meer calorieën dan bier.
Door het drinken van bier - in matige hoeveelheden - gaat men dus niet noodzakelijk verzwaren, hetgeen wordt bevestigd in recent onderzoek omtrent biergebruik en obesitas. In de groep mensen die het laatste jaar bier gedronken hebben, zijn er minder obese personen dan in de groep die geen bier gedronken heeft. Na correctie voor alle co-factoren (zoals roken, leeftijd, geslacht, e.d.) ziet men dat bierconsumptie geen verhoging geeft van het aantal obesen. Een isocalorisch eetpatroon maakt dat de overmatige drinker andere (dikwijls essentiële) voedingsbestanddelen laat vallen en in die keuze meer voor "consistente" voeding opteert.
De idee dat bier dik maakt, vindt waarschijnlijk zijn oorsprong in de leef- en eetgewoonten die met veel bier drinken gepaard gaan. Bier drinken scherpt namelijk de honger aan en tegelijkertijd versoepelt alcohol de controle op eigen eetgedrag. Zware bierdrinkers gaan zich meestal ook te buiten aan vettige, calorierijke spijzen (snacks, frieten, bierworstjes, nootjes, enz.) en nemen doorgaans weinig lichaamsbeweging. Uit onderzoek blijkt bovendien dat het lichaam van mensen die veel bier drinken minder vet verbrandt. Waarschijnlijk heeft het lichaam de neiging om eerst de alcohol te verbranden. Het overtollige vet moet ergens heen en wordt opgestapeld bovenop de buikspieren. Het resultaat is bekend.
De zogenaamde bierbuik is dus geen direct gevolg van de hoge bierconsumptie, maar van de daarmee gepaard gaande ongezonde eet- en leefgewoonten in combinatie met de verminderde vetverbranding door het lichaam.
In vergelijking met geheelonthouders en met zware drinkers, blijkt matig drinken de kans op hart- en vaatziekten te verminderen evenals de dood door hart- en vaatziekten. Dat is aangetoond in tientallen studies waaraan enkele honderdduizenden mensen deelnamen.
Dit beschermend effect is hoogstwaarschijnlijk een effect van de alcohol zelf, omdat men het in gelijke mate vaststelt bij bier- en wijndrinkers en bij drinkers van sterke drank.
De ontwikkeling van hart- en vaatziekten wordt in de hand gewerkt door de aanwezigheid van risicofactoren, zoals roken, hoge bloeddruk, een hoog cholesterolgehalte, suikerziekte, overgewicht, enz. Vermoedelijk buigt een matige alcoholconsumptie enkele van deze risicofactoren voor hart- en vaatziekten in gunstige zin om. Uit wetenschappelijke studies is gebleken dat matig drinken vooral het cholesterolgehalte en de stolling in gunstige zin beïnvloeden. Wat het vetmetabolisme betreft, ziet men een lichte afname van de ‘slechte’ cholesterol (LDL-cholesterol) en in het stollingsmechanisme vermindert de concentratie van fibrinogeen, dat is de stof die verantwoordelijk is voor de vorming van bloedklonters. Het gaat hier weliswaar om beperkte invloeden die verder onderzocht moet worden.
Veel bier gaan drinken om de cholesterolwaarde te doen dalen of om klontervorming tegen te gaan, houdt absoluut geen steek. Eens het stadium van fijnproever voorbij, gaat het met deze risicofactoren terug de verkeerde kant op.
Kort gezegd komt het dus weer neer op de uitspraak.
Geniet, maar drink met mate